Psalmen 73 EBV24
1. Een psalm van Asaf. Ja, GOD is goed voor Israël, voor de reinen van hart.
2. Wat mij betreft, mijn voeten waren bijna afgeweken, mijn schreden stonden op het punt te gaan wankelen.
3. Want ik was jaloers op de dwazen, toen ik de welvaart van de boosdoeners zag.
4. Er wachten zelfs geen boeien bij hun dood, hun macht staat stevig.
5. Zij hebben geen deel aan het gezwoeg van de mens, zij worden niet door plagen getroffen zoals de andere mensen.
6. Daarom hangt de hoogmoed als een ketting om hun nek en bedekt geweld hun gewaad.
7. Hun ogen puilen uit van het vet, zij overtreffen de voorstellingen van hun eigen hart.
8. Zij spotten en spreken van kwaad, van uitbuiting, zij spreken uit de hoogte.
9. Zij zetten een grote mond op tegen de hemel, hun tong roert zich op heel de aarde.
10. Daarom wendt hun slag volk zich daarheen, sloten water worden door hen opgeslurpt.
11. Zij zeggen: “Hoe kan God het weten?” “Zou de Allerhoogste er weet van hebben?”
12. Zie, dit zijn nu boosdoeners! Toch hebben zij steeds rust en verwerven zich een groot vermogen.
13. Werkelijk, tevergeefs heb ik mijn hart gezuiverd en mijn handen in onschuld gewassen.
14. Heel de dag word ik gekweld, iedere morgen word ik getuchtigd.
15. Als ik zou zeggen: “Ik zal ook zo spreken!”, zie, dan zou ik ontrouw zijn aan het geslacht van uw zonen.
16. Ik dacht erover na om het te kunnen vatten, maar in mijn ogen was het vergeefse moeite,
17. totdat ik in de Heiligdommen van God binnenging en op hun einde lette.
18. U zet hen immers op glibberige plaatsen, U doet hen als bouwvallen instorten.
19. Hoe veranderen zij in een oogwenk in een voorwerp van verschrikking, weggevaagd worden zij, door verschrikkelijke rampen komen zij aan hun einde!
20. Als een droom bij het ontwaken, mijn Heer, zo zult U wanneer U opstaat hun gedaante verachten.
21. Toen mijn hart verbitterd was, voelde ik de pijnsteken in mijn nieren.
22. Ik was bot en zonder verstand, ik was als een geweldig beest bij U.
23. Toch was ik voortdurend bij U, U hebt mij bij mijn rechterhand genomen,
24. U zult mij leiden door uw raad en daarna zult U mij in heerlijkheid opnemen.
25. Wie heb ik buiten U in de hemel? Met U kan niets op aarde mij behagen!
26. Als mijn lichaam en mijn hart het begeven, dan is GOD de Rots van mijn hart en mijn erfdeel tot in eeuwigheid.
27. Want zie, wie ver van U afstaan, zullen vergaan. Ieder die in hoererij van U wegloopt, zult U verdelgen.
28. Wat mij betreft, het is goed voor mij om dicht bij GOD te zijn. Ik stelde mijn Heer, de HEERE, tot mijn toevlucht om al uw werken te verkondigen.