Logo
🔍

Psalmen 73 VB

« Psalm 73

1. Een psalm van Asaf. Ja, God is goed voor Israël, voor wie een zuiver hart hebben.

2. Maar ik, ik was bijna gevallen, bijna waren mijn voeten uitgegleden,

3. want ik werd afgunstig op de dwazen, toen ik de voorspoed van die goddelozen zag.

4. Tot aan hun dood hebben ze geen moeiten, hun lichaam is sterk en gezond.

5. Ze hebben geen zorgen, zoals anderen, ze hebben geen leed zoals anderen overkomt.

6. Daarom is trots hun halssieraad en omhult geweld hen als een mantel.

7. Hun ogen puilen uit van vet, hun hart loopt over van eigenwaan.

8. Ze spotten met alles, beramen kwaad, misbruiken arrogant hun macht.

9. Ze zetten een mond op tegen de hemel, hun tong gaat overal op de aarde tekeer.

10. Daarom loopt zijn volk achter hen aan, drinkt het hun woorden in als water.

11. Ze zeggen: "Hoe zou God het weten? Zou de Allerhoogste er erg in hebben?

12. Kijk hoe goddeloos ze zijn; toch leven ze onbezorgd en worden ze rijker en rijker."

13. Tevergeefs heb ik mijn hart zuiver gehouden, tevergeefs mijn handen in onschuld gewassen,

14. want elke dag word ik gekweld, van morgen tot morgen word ik afgestraft.

15. Maar als ik net als zij zou spreken, zou dat verraad tegen al uw kinderen zijn.

16. Toch heb ik geprobeerd het te begrijpen, maar het was te moeilijk in mijn ogen –

17. totdat ik Gods heiligdom binnenging en op hun einde lette.

18. Want U zet hen op glibberige plaatsen, U brengt hen ten val zodat ze te gronde gaan.

19. In een ogenblik worden ze vernietigd, door verschrikkingen geheel weggevaagd.

20. Ze zijn als een droom na het ontwaken, wanneer U opstaat, vaagt U hen weg, Heer, als beelden in een droom.

21. Toen mijn hart geërgerd was en mijn binnenste was getergd,

22. was ik dom, een mens zonder inzicht. Ik was in uw ogen als een dier zonder verstand.

23. Ik mag immers voortdurend bij U zijn, U houdt mij bij mijn rechterhand.

24. U geeft mij raad en leidt mij, en later neemt U mij op in heerlijkheid.

25. Wie heb ik behalve U in de hemel? Ook op de aarde verlang ik niets buiten U.

26. Zelfs als mijn hart en mijn lichaam bezwijken, is God de rots van mijn hart, mijn erfbezit in eeuwigheid.

27. Maar wie ver van U zijn, komen om. U verdelgt wie U ontrouw zijn en U verlaten.

28. Maar ik, ik verlang ernaar dicht bij God te zijn, ik zoek bescherming bij de Heer Heer en zal van al uw daden vertellen.

»