Logo
🔍

Psalmen 78 EBV24

«

1. Een overdenking van Asaf. O mijn volk, luister naar mijn Wet! Neig jullie oor tot de woorden van mijn mond.

2. Ik zal mijn mond openen met een spreuk, ik zal verborgenheden uit het verre verleden doen opkomen,

3. die wij gehoord hebben en kennen, die onze vaderen aan ons hebben verteld.

4. Wij zullen ze niet verbergen voor hun zonen, voor de volgende generatie. Wij zullen de lovenswaardigheden van de HEERE verkondigen, zijn machtige daden en zijn wonderen die Hij heeft gedaan.

5. Want Hij heeft een getuigenis opgericht in Jakob, een Wet gesteld in Israël, die Hij onze vaderen geboden heeft om aan hun zonen bekend te maken,

6. opdat de volgende generatie die zal kennen, de zonen die na hen geboren zullen worden, opdat ook zij zullen opstaan en het aan hun zonen zullen vertellen,

7. opdat die hun vertrouwen op GOD zullen stellen, en de daden van God niet zullen vergeten, maar zijn geboden zullen bewaren,

8. en zij niet als hun vaderen zouden worden, een koppige en opstandige generatie, een generatie met een onstandvastig hart en een ontrouwe geest tegenover God.

9. De zonen van Efraïm, die met de boog gewapend waren, keerden terug op de dag van de strijd.

10. Zij hielden zich niet aan het Verbond met GOD, zij weigerden in zijn Wet te wandelen.

11. Zij vergaten zijn daden en zijn wonderen, die Hij hun had laten zien.

12. Voor de ogen van hun vaderen had Hij een wonder gedaan, in het land Egypte, in het veld van Zoan.

13. Hij deed de zee splijten en liet hen er doorheengaan, de wateren liet Hij als een dam overeind staan.

14. Hij leidde hen overdag met de wolk, en heel de nacht met het licht van vuur.

15. Hij spleet de rotsen in de woestijn, en gaf hen overvloedig te drinken, als uit bruisende wateren.

16. Hij liet stromen uit de rots vloeien, Hij liet de wateren neerdalen als rivieren.

17. Maar zij gingen door met zondigen tegen Hem, in de dorre wildernis kwamen zij in opstand tegen de Allerhoogste.

18. Zij verzochten God in hun hart, door voedsel te vragen naar de begeerte van hun ziel.

19. Zij spraken tegen GOD en zeiden: “Zou God een tafel in de woestijn kunnen dekken?

20. Zie, hij heeft de rots geslagen zodat er wateren uitvloeiden en rivieren uitstroomden. Zou Hij ook brood kunnen geven, of vlees voor zijn volk kunnen klaarmaken?”

21. Daarom luisterde de HEERE en ontstak in toorn. Een vuur ontbrandde tegen Jakob, zijn toorn laaide op tegen Israël,

22. omdat zij niet op GOD vertrouwden, en niet in zijn redding geloofden.

23. Hij gebood de wolken daarboven, Hij opende de deuren van de hemel.

24. Hij liet het manna op hen regenen, Hij gaf hun hemels koren.

25. Iedereen at het brood van machtigen. Hij zond hun eten voor onderweg tot verzadiging toe.

26. Hij deed de oostenwind opsteken aan de hemel, door zijn macht stuurde Hij de zuidenwind.

27. Het regende vlees op hen als stof, gevleugeld gevogelte als het zand van de zeeën.

28. Hij liet het vallen midden in zijn legerkamp, rondom zijn woningen.

29. Zij aten en werden volop verzadigd, zij kregen wat zij begeerden.

30. Zij waren nog niet losgekomen van hun begeerte, hun spijs was nog in hun mond,

31. toen de toorn van GOD tegen hen oplaaide. Hij doodde de vetsten onder hen, de jongemannen van Israël deed Hij in het stof neervallen.

32. Ondanks dit alles zondigden zij nog steeds, en geloofden niet in zijn wonderen.

33. Hij liet hun dagen als een damp voorbijgaan, hun jaren als een verschrikking.

34. Wanneer Hij hen doodde, zochten zij Hem, zij keerden terug en zochten God ijverig.

35. Zij dachten eraan dat GOD hun Rots was, God, de Allerhoogste, hun Losser.

36. Zij vleiden Hem met hun mond, met hun tong logen zij tegen Hem.

37. Hun hart was niet standvastig bij Hem, zij waren niet trouw aan zijn verbond.

38. Hij was barmhartig, Hij verzoende de ongerechtigheid, Hij vernietigde niet, maar wendde zijn toorn vaak af en wekte niet al zijn woede op.

39. Hij dacht eraan dat zij vlees waren, een wind die heengaat en niet terugkeert.

40. Hoe vaak kwamen ze in opstand tegen Hem in de woestijn, griefden zij Hem in de wildernis!

41. Steeds weer stelden zij God op de proef, en krenkten ze de Heilige van Israël.

42. Zij dachten niet aan zijn hand, aan de dag toen Hij hen vrijkocht uit de hand van een onderdrukker,

43. toen Hij zijn tekenen deed in Egypte, zijn wonderen in het veld van Zoan,

44. toen Hij hun rivieren in bloed veranderde, ja, al hun waterstromen, zodat zij niet konden drinken.

45. Hij zond een zwerm ongedierte onder hen die hen verteerde, en kikkers die hen verwoestten.

46. Hij gaf hun opbrengst aan de verslinder, en hun oogst aan de sprinkhaan.

47. Hij doodde hun wijnstok door de hagel, hun wilde vijgenbomen door grote hagelstenen.

48. Hij gaf hun vee over aan de hagel, hun kudden aan de bliksemflitsen.

49. Hij zond de gloed van zijn toorn onder hen, heftig, grimmig en benauwend, een menigte engelen met plagen.

50. Hij baande een pad voor zijn toorn, Hij spaarde hun ziel niet voor de dood, hun dieren gaf Hij over aan de pest.

51. Hij sloeg iedere eerstgeborene in Egypte, het begin van hun mannelijke kracht in de tenten van Cham.

52. Hij liet zijn volk als schapen optrekken, Hij leidde hen als een kudde door de woestijn.

53. Hij leidde hen veilig en zij waren niet bevreesd, want de zee had hun vijanden bedekt.

54. Hij bracht hen naar zijn heilige grond, naar deze berg die zijn rechterhand verworven had.

55. Hij verdreef volken voor hen uit, Hij liet hun erfdeel met het meetsnoer aan hen toevallen, en deed de stammen van Israël in hun tenten wonen.

56. Maar zij stelden Hem op de proef en waren opstandig tegen GOD, de Allerhoogste, zij hielden zich niet aan zijn getuigenissen.

57. Zij weken achteruit en handelden trouweloos, net als hun vaderen. Zij dwaalden als een verraderlijke pijl van de boog.

58. Door hun offerhoogten hebben zij Hem getergd, door hun gehouwen beelden maakten zij Hem jaloers.

59. GOD hoorde het en ontstak in toorn. Hij kreeg een vreselijke afkeer van Israël.

60. Hij verliet de Woning in Silo, de Tent die Hij onder de mensen had opgeslagen.

61. Hij gaf zijn sterkte over aan gevangenschap, zijn sieraad aan de hand van de benauwer.

62. Hij leverde zijn volk over aan het zwaard, en ontbrandde in toorn tegen zijn erfdeel.

63. Het vuur verteerde hun jongemannen, hun maagden werden niet bezongen.

64. Hun priesters vielen door het zwaard, en hun weduwen weenden niet.

65. Toen ontwaakte mijn Heer als iemand die sliep, als een held die het uitbrult door de wijn.

66. Hij sloeg zijn benauwers achterwaarts, eeuwige smaad bracht Hij hun toe.

67. Hij verwierp de tent van Jozef, de stam van Efraïm verkoos Hij niet.

68. Hij koos de stam van Juda uit, de berg Sion die Hij liefhad.

69. Hij bouwde zijn Heiligdom als de hoge hemelen, als de aarde die Hij voor eeuwig gegrondvest heeft.

70. Hij koos zijn dienaar David uit, Hij haalde hem uit de schaapskooien.

71. Vanachter de zogende schapen en geiten liet Hij hem komen, om Jakob, zijn volk, te weiden, en Israël, zijn erfenis.

72. Hij heeft hen geweid naar de oprechtheid van zijn hart, hij heeft hen met bekwame hand geleid.

»