Openbaring 5 EBV24
1. En ik zag aan de rechterhand van Hem die op de troon zat, een Boekrol, beschreven vanbinnen en vanbuiten, verzegeld met zeven zegels.
2. En ik zag een andere sterke engel, die met luide stem riep: “Wie is waardig de Boekrol te openen en zijn zegels los te maken?”
3. Niemand in de hemel of op de aarde of onder de aarde kon de Boekrol openen en zijn zegels losmaken en hem inzien.
4. Ik huilde vreselijk, omdat niemand waardig werd bevonden om de Boekrol te openen en zijn zegels los te maken.
5. Eén van de oudsten zei tegen mij: “Ween niet, zie, de Leeuw uit de stam van Juda, de Wortel van David, heeft overwonnen om de Boekrol en zijn zegels te openen.”
6. En ik zag in het midden van de troon en van de vier levende wezens en van de oudsten, een Lam als geslacht, met zeven horens en zeven ogen. Dit zijn de zeven Geesten van GOD, die uitgezonden zijn over heel de aarde.
7. En Hij kwam en nam de Boekrol uit de hand van Hem die op de troon zat.
8. Toen Hij de Boekrol genomen had, vielen de vier levende wezens en de vierentwintig oudsten voor het Lam neer. Zij hadden elk een harp en een gouden schaal vol reukwerk: dat zijn de gebeden van de heiligen.
9. Zij zongen een nieuw lied en zeiden: “U bent waardig de Boekrol te nemen en zijn zegels te openen, want U bent geslacht en U hebt ons voor GOD gekocht met uw Bloed, uit elke stam en volk en natie.”
10. “U hebt hen voor onze GOD tot een koninkrijk gemaakt, tot priesters en koningen en zij zullen als koningen heersen over de aarde.”
11. En ik zag, en ik hoorde een geluid als de stem van vele engelen rondom de troon en van de levende wezens en van de oudsten en hun aantal was tienduizenden tienduizendtallen en duizenden duizendtallen,
12. en zij zeiden met luide stem: “Het Lam dat is geslacht, is waardig te ontvangen macht en rijkdom en wijsheid en kracht en eer en heerlijkheid en zegen!”
13. En elk schepsel dat in de hemel en op de aarde en onder de aarde en in de zee is, ja alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: “Aan Hem die zit op de troon en aan het Lam zij de zegen en de eer en de heerlijkheid en de macht tot in alle eeuwigheid!”
14. En toen de vier levende wezens “Amen!” zeiden, vielen de oudsten neer en aanbaden.