Logo
🔍

Romeinen 7 VB

« De Wet toont zonde aan

1. Broeders en zusters, jullie weten toch – ik spreek immers tot mensen die de wet kennen – dat de wet alleen over de mens heerst zolang hij leeft?

2. Een getrouwde vrouw is door de wet aan haar man gebonden zolang de man leeft. Echter, wanneer hij is gestorven, is ze vrij van de wet die haar aan hem bond.

3. Als ze zich tijdens het leven van haar man aan een andere man geeft, wordt ze overspelig genoemd; maar als haar man is gestorven, is ze vrij van die wet en is het geen overspel als ze de vrouw van een andere man wordt.

4. Broeders en zusters, zo zijn ook jullie dood voor de Wet door [de dood van] het lichaam van Christus, opdat jullie iemand anders konden toebehoren, namelijk Hem die uit de dood is opgewekt – opdat we voor God vrucht dragen.

5. Want in de tijd dat we vanuit onze menselijke natuur leefden, droeg ons leven vrucht voor de dood, door de zondige verlangens die de Wet in ons opriep.

6. Maar nu zijn we bevrijd van de Wet waaraan wij gebonden waren, doordat we dood zijn voor de Wet. Nu dienen we niet langer op de oude manier, dat is: door middel van een geschreven Wet, maar op een nieuwe manier, namelijk door de Geest.

7. Hoe zit het dan? Is de Wet dan hetzelfde als de zonde? Beslist niet! Juist door de Wet heb ik geleerd wat zonde is. Ik zou immers niet geweten hebben dat afgunst zondig is, als de Wet niet had gezegd: 'Je mag niet afgunstig zijn.'#7:7 zie Ex 20:17

8. Maar de zonde greep dit gebod aan om in mij allerlei afgunst op te wekken, want zonder de Wet is de zonde krachteloos.

9. Eerst leefde ik zonder de Wet, maar toen het gebod kwam, kwam de zonde tot leven, en ik stierf.

10. En het gebod, bedoeld om leven te brengen, bleek juist mijn dood te worden.

11. Want de zonde greep het gebod aan om mij te verleiden en heeft mij zo gedood.

12. Maar de Wet is heilig, en het gebod is heilig, rechtvaardig en goed.

Onze machteloosheid tegen de zonde

13. Is dan iets wat goed is mijn dood geworden? Beslist niet! Maar de zonde heeft door middel van dat goede mijn dood bewerkt. Alleen zo kon de zondige aard van de zonde aan het licht komen. Dat de zonde het gebod gebruikt, maakt duidelijk hoe uiterst zondig de zonde is.

14. We weten dat de Wet geestelijk is, maar mijn menselijke natuur is een slaaf van de zonde.

15. En ik begrijp zelf niet wat ik doe: want wat ik wil, doe ik niet, nee, ik doe juist wat ik haat.

16. Als ik dus doe wat ik niet wil, erken ik dat de Wet goed is.

17. Dan doe ik het dus echter niet zelf, maar de zonde die in mij woont.

18. Want ik weet dat in mijzelf, dat is: in mijn menselijke natuur, niets goeds woont. Want de wil om het goede te doen is wel aanwezig, maar het lukt mij niet het ook te doen.

19. Want niet wat ik verlang, het goede, doe ik, maar juist wat ik níet wil, het kwade, dát doe ik.

20. Als ik nu juist doe wat ik níet wil, ben ik dat niet zelf, maar is het de zonde die in mij woont.

21. Zo ontdek ik deze wetmatigheid: als ik het goede wil doen, is het kwaad in mij aanwezig.

22. Wat mijn innerlijk betreft stem ik met vreugde in met Gods Wet,

23. maar in mijn daden zie ik een andere wet, die strijdt tegen de wet waar ik met mijn verstand mee instem en mij een gevangene maakt van de wet van de zonde die in mij is.

24. Wat ben ik er ellendig aan toe! Wie zal mij bevrijden van dit aan de dood overgeleverde lichaam?

25. God zij dank: door onze Heer Jezus Christus!

26. Met mijn verstand onderwerp ik mij wel aan Gods Wet, maar met mijn menselijke natuur aan de wet van de zonde.

»