Logo
🔍

Hooglied 8 NBG51

«

1. Och, waart gij als mijn broeder, aan de borst van mijn moeder gezoogd! Vond ik u dan buiten, ik kuste u en niemand zou mij daarom laken.

2. Ik zou u leiden, ik zou u brengen naar het huis van mijn moeder, die mij opvoedt; van geurige wijn zou ik u te drinken geven, van de jonge wijn mijner granaatappelen.

3. Zijn linkerarm is onder mijn hoofd en zijn rechterarm omvangt mij.

Lof der liefde

4. Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem, waarom wilt gij de liefde opwekken en prikkelen, vóórdat het haar behaagt?

5. Wie trekt daar op uit de woestijn, leunend op haar geliefde? – Onder de appelboom wekte ik u, daar ontving u uw moeder, daar ontving zij, die u baarde.

6. – Leg mij als een zegel aan uw hart als een zegel aan uw arm. Want sterk als de dood is de liefde onverbiddelijk als het rijk van de doden de hartstocht, haar vlammen zijn vuurvlammen, een vuurgloed des Heren.

De bruid en haar broeders

7. Vele wateren kunnen de liefde niet blussen en rivieren spoelen haar niet weg. Al bood iemand alles wat hij bezit voor de liefde, smadelijk zou men hem afwijzen.

8. – Wij hebben een jonge zuster, die nog geen borsten heeft. Wat zullen wij met onze zuster doen ten dage, dat iemand naar haar dingt?

9. Als zij een muur is, dan bouwen wij daarop een zilveren tinne; maar als zij een deur is, dan sluiten wij haar af met cederen planken.

Rijker dan Salomo

10. – Ik was een muur en mijn borsten waren als torens. Toen werd ik in zijn ogen als een, die overgave aanbiedt.

11. Salomo bezat een wijngaard te Baäl-Hamon. Hij gaf die wijngaard aan bewakers, ieder geeft voor de vrucht daarvan duizend zilverlingen.

Bruidegom en bruid roepen elkaar

12. Mijn wijngaard, de mijne, ligt vóór mij; de duizend laat ik aan u, Salomo, en tweehonderd aan de bewakers van zijn vrucht.

13. – Gij bewoonster der hoven, naar uw stem luisteren de makkers, laat ze mij horen.

14. – Haast u, mijn geliefde, en doe als de gazel of als het hertejong op bergen vol balsemkruid.