Logo
🔍

Titus 1 VB

Inleiding

1. Van Paulus, een dienaar van God en een apostel van Jezus Christus in het geloof van degenen die door God zijn uitgekozen en in de kennis van het ware dienen van God.

2. Dit geloof schenkt ons de hoop van het eeuwige leven, dat God – die niet kan liegen – al van eeuwigheid aan heeft beloofd. Op de door Hem bepaalde tijd heeft Hij zijn woord bekendgemaakt,

3. en de verkondiging daarvan is aan mij toevertrouwd, op bevel van God onze Redder. Aan Titus, mijn ware zoon in ons gemeenschappelijk geloof.

De taak van Titus

4. Genade, barmhartigheid en vrede zij je van God de Vader en Jezus Christus, onze Redder.

5. Ik heb je op Kreta achtergelaten met de bedoeling dat je daar in orde brengt wat er nog geregeld moet worden. Stel in de diverse steden oudsten aan

6. zoals ik het je heb opgedragen: mannen die onberispelijk zijn, slechts één vrouw hebben en gelovige kinderen die niet in opspraak komen wegens losbandig of rebels gedrag.

7. Want een oudste moet als opziener over het huis van God een onberispelijk mens zijn, niet eigenwijs, niet driftig, niet geneigd tot veel drinken, niet ruzieachtig of hebzuchtig,

8. maar gastvrij, eerlijk, verstandig, rechtvaardig, heilig en beheerst.

9. Hij moet zich houden aan het betrouwbare woord, overeenkomstig de leer, zodat hij in staat is anderen te bemoedigen in de gezonde leer en tegensprekers te weerleggen.

10. Want velen willen niet luisteren en met loze praatjes misleiden ze de mensen. Vooral veel van de besnedenen doen dat.

11. Zulke mensen moet de mond worden gesnoerd. Uit geldzucht onderwijzen ze totaal verkeerde dingen en richten daarmee hele families te gronde.

12. Een van hun eigen profeten heeft gezegd: "Kretenzers zijn altijd leugenaars, valse beesten, vette buiken."

13. En dat getuigenis is waar. Wijs hen daarom streng terecht, zodat ze een gezond geloof zullen ontwikkelen

14. en niet langer aandacht schenken aan Joodse verzinsels en geboden van mensen die de waarheid hebben verlaten.

15. Voor reine mensen is alles rein, maar voor wie onrein en ongelovig zijn is niets rein, doordat zowel hun denken als hun geweten bedorven zijn.

16. Ze beweren God te kennen, maar hun daden weerspreken dat. Het zijn walgelijke, ongehoorzame mensen, niet in staat tot iets goeds.

»